Met toepassing van de contra proferentum-regel is een werkgever behoorlijk het schip in gegaan. Wat was het geval?
Contra proferentum is een algemeen rechtsbeginsel in het contractenrecht dat stelt dat een onduidelijke bepaling in een overeenkomst uitgelegd moet worden in het nadeel van degene die deze bepaling bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft bedongen.
Een werknemer heeft met zijn (voormalige) werkgever een studie-/opleidingsovereenkomst gesloten, waarin is opgenomen dat de werkgever 100% van de studiekosten vergoedt en verder was het volgende overeengekomen:
“Terugbetalingstermijn
Op bovengenoemde kosten is een terugbetalingstermijn van vier jaar van toepassing. Per jaar vervalt 25% van de kosten na het afronden van de opleiding dan wel het behalen van het rijbewijs of diploma.
Volledige terugbetaling
Volledige terugbetaling van de te vergoeden kosten geschiedt indien door de werknemer:
a. de studie niet behaald wordt;
b. op eigen verzoek of ten gevolge van aan hemzelf te wijten feiten of omstandigheden wordt ontslagen voor het einde van de studie of behalen van het rijbewijs of diploma, of binnen een termijn van vier jaar na in dienst te zijn getreden van werkgever.
Gedeeltelijke terugbetaling
De werkgever zal een gedeeltelijke terugbetaling eisen op het moment dat de werknemer op eigen verzoek de arbeidsovereenkomst beëindigt dan wel dat er geen verwijtbare redenen zijn bij het beëindigen van het arbeidscontract. (…)
Terugbetaling
De terugbetaling van de gehele of de gedeeltelijke kosten van de bedrijfsgerichte opleiding zal in mindering worden gebracht met het nog te ontvangen salaris en/of vakantiegeld. (…)”
Bovenstaande bepalingen zijn op zijn zachtst gezegd onduidelijk te noemen.
De werknemer heeft op kosten van de werkgever een opleiding gevolgd. Ongeveer twee jaar na het afronden van de opleiding heeft de werknemer te horen gekregen dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet werd voortgezet. De werkgever zag wel aanleiding om een groot deel van de opleidingskosten op grond van voornoemde studie-/opleidingsovereenkomst op de werknemer te verhalen. De werkgever heeft een deel van zijn vordering verrekend met het laatste salaris c.a. van de werknemer. Voor het deel dat de werkgever niet kon verrekenen, heeft hij een procedure opgestart tegen de werknemer.
De werknemer heeft verweer gevoerd, stellende dat de studie-/opleidingsovereenkomst in strijd was met een door de Hoge Raad in 1983 gewezen arrest en bovendien in strijd was met de CAO, waarvan in de met de werknemer gesloten arbeidsovereenkomst stond dat deze CAO van toepassing is. Naast het voeren van verweer heeft de werknemer ook een tegenvordering ingesteld gelijk aan het salaris c.a. dat de werkgever vanwege die eerdere verrekening niet had uitbetaald.
De kantonrechter wijst de vordering van de werkgever af en wijst de loonvordering van de werknemer toe. De rechter overweegt dat de studie-/opleidingsovereenkomst voor vele (niet door de werkgever gegeven) uitleg vatbaar is – en dus feitelijk zo slecht is opgesteld – dat de werkgever daar geen beroep op kan doen en daar dus ook geen rechten aan kan ontlenen.
Deze uitspraak bevestigt wederom dat het niet alleen raadzaam is om (mondelinge) afspraken schriftelijk vast te leggen, maar ook om deze afspraken in duidelijke, ondubbelzinnige en in niet voor meerdere uitleg vatbare bewoordingen in een contract vast te leggen.
Heeft u ook te maken met een overeenkomst waarvan de inhoud onduidelijk is en die ten nadele van u wordt uitgelegd? Wilt u ook uw (standaard)overeenkomst eens goed laten onderzoeken op onzinnige en/of onduidelijke bepalingen? Neem dan contact op met Te Biesebeek Advocaten in Zwolle en laat u voorzien van goede bijstand. Ook hier geldt: voorkomen is beter dan genezen.