Hoe vaak komt het niet voor dat twee partijen een relatie met elkaar aangaan en dat de ene partij ‘investeert’ in het vermogen van de andere partij, zonder dat de partners getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben? Heeft de ‘investerende partij’ op enig moment recht op terugbetaling door de ‘ontvangende partij’? En wat is de juridische grondslag van een door de investerende partij in te stellen vordering? Op die vragen wordt hierna ingegaan.
Grondslag: overeenkomst
Investeren in het vermogen van de ander betekent doorgaans een verschuiving van kapitaal/vermogen van de één naar de ander. De ene partij zal daardoor worden ‘verarmd’, terwijl de andere partij zal worden ‘verrijkt’. Indien sprake is van een schenking of een gift, zal zo’n verschuiving van kapitaal/vermogen doorgaans niet leiden tot een vergoedingsrecht. Dit is anders wanneer aan de verschuiving van kapitaal/vermogen een overeenkomst met een vergoedingsrecht of vergoedingsverplichting ten grondslag ligt.
In de praktijk kan het gebeuren dat partijen de verschuiving van kapitaal/vermogen niet nader hebben geduid en ook geen afspraken hebben gemaakt over eventuele vergoedingsrechten. Als partijen een hechte relatie met elkaar hebben (bijvoorbeeld in geval van bloedverwantschap of in geval van samenwonen/affectieve relatie), wordt vastlegging van de bedoeling van partijen regelmatig achterwege gelaten. Op basis van feiten en omstandigheden zal dan (achteraf) vastgesteld moeten worden of op de ontvangende partij al dan niet een vergoedingsverplichting rust.
Aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid
Op 10 mei 2019 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan over de vraag of en op grond waarvan (in die zaak) een vergoedingsverplichting bestaat. Het volgende was het geval:
- Partijen (man en vrouw) hebben met elkaar samengewoond in een woning die in eigendom toebehoort aan de man.
- De woning is tijdens de samenwoning verbouwd, waarvan de kosten zijn betaald door de vrouw (‘investering’).
- Partijen hadden daaromtrent niets vooraf geregeld.
- Na beëindiging van de samenwoning heeft de vrouw terugbetaling gevorderd van de door haar gepleegde ‘investering’.
De rechtbank heeft de vordering van de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat sprake zou zijn van een eenvoudige gemeenschap tussen partijen en dat de rechtsbetrekking tussen partijen wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Volgens de rechtbank brengt dit mee dat, ook als partijen daaromtrent vooraf niets hebben geregeld, vergoedingsrechten kunnen ontstaan doordat goederen die gedurende de samenwoning tot het eigen vermogen van de een zijn gaan behoren, geheel of ten dele met geld van de ander zijn geïnvesteerd.
Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat geen sprake is van een eenvoudige gemeenschap tussen partijen. Op die basis heeft volgens het gerechtshof voor de vrouw jegens de man geen vergoedingsrecht kunnen ontstaan. Ook is volgens het gerechtshof in geval van (informeel) samenwonen het huwelijksvermogensrecht ex artikel 1:87 lid 1 BW niet van toepassing, inhoudende:
“Indien een echtgenoot ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een goed dat tot zijn eigen vermogen zal behoren, verkrijgt of indien ten laste van het vermogen van de andere echtgenoot een schuld ter zake van een tot zijn eigen vermogen behorend goed wordt voldaan of afgelost, ontstaat voor de eerstgenoemde echtgenoot een plicht tot vergoeding”.
Dit zou volgens het gerechtshof slechts anders zijn geweest als de samenwoners expliciet met elkaar waren overeengekomen dat artikel 1:87 BW naar analogie op hun rechtsrelatie moet worden toegepast.
De Hoge Raad heeft het oordeel van het gerechtshof in stand gelaten. De Hoge Raad heeft bevestigd dat het enkele feit dat de vrouw in de woning van de man heeft geïnvesteerd, geen vergoedingsrecht doet ontstaan op grond van een eenvoudige gemeenschap.
Wel heeft de Hoge Raad – net als het gerechtshof – de deur niet helemaal gesloten. Op grond van het algemene verbintenissenrecht van Boek 6 BW moet worden beoordeeld of de vrouw ter zake van haar investering in de woning een vergoedingsrecht jegens de man geldend kan maken. Daarbij ligt het in de rede te onderzoeken of tussen informeel samenlevenden een overeenkomst bestaat die (ook) de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt.
Van een dergelijke overeenkomst kan sprake zijn doordat de informeel samenlevenden met betrekking tot de vraag voor wiens rekening de kosten van hun samenleving of van specifieke uitgaven moeten komen, een schriftelijke samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan, of uitdrukkelijke dan wel stilzwijgende afspraken hebben gemaakt. Indien sprake is van zo’n overeenkomst, kan op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 lid 1 BW worden geoordeeld dat de één een vergoedingsrecht jegens de ander geldend kan maken.
Onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking
Daarnaast is mogelijk, zo heeft de Hoge raad geoordeeld, dat één van de informeel samenlevenden, indien aan de voorwaarden van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking is voldaan, op een van die gronden een aanspraak heeft op teruggave van bepaalde uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen van de andere informeel samenlevende.
Redelijkheid en billijkheid
De Hoge Raad heeft voorts geoordeeld dat tussen informeel samenlevenden een rechtsverhouding bestaat die mede wordt beheerst door redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 lid 1 BW, inhoudende:
“Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid”.
Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen (op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst, de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking) kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval toch voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. Het ligt dan op de weg van de eisende partij om bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat die partij een vergoedingsrecht heeft jegens de andere partij.
Advocaat relatievermogensrecht
Heeft u vragen op het gebied van relatievermogensrecht of wilt u weten of u aanspraak kunt maken op terugbetaling van een aan uw (voormalig) partner betaalde bedrag, neem dan vrijblijvend contact op met een van de specialisten van Te Biesebeek Advocaten in Zwolle. Onze specialisten kunnen u voorzien van een duidelijk advies. Zo weet u precies waar u aan toe bent.